Het Sint Eloyen Gildt voor smeden en tinnegieters
Met een aantal tinnegieters in de familie –drie generaties Willem van Zijl- ben ik vanzelfsprekend ook geïnteresseerd in de patroonheilige van hun ‘vakbond’. Dat is St. Eloy –of: Eligius- en ik werd in de gelegenheid gesteld het huis in Utrecht te bezoeken waar de leden van het Smeden Gilde samenkwamen: het Sint Eloyen Gasthuis. Het is zeer bijzonder –uniek in Nederland- dat het Sint Eloyen Gildt nog bestaat, want alle Gilden zijn –mede op last van Napoleon- al lang geleden opgeheven. De redding van dit Utrechtse gilde kwam door het bestaan van hun gasthuis. Hier verzorgde het gilde zieke en arme gildebroeders en de overheid wilde natuurlijk niet op het geweten hebben dat zij een zorginstelling ‘’de nek zouden omdraaien’’.
Het pand van het Sint Eloyen Gildt aan de Boterstraat is –sinds 1440- een indrukwekkend gebouw…
De toegangsdeur zit in een boogkozijn en de inrichting straalt direct geschiedenis uit. Hier ervaar je hoe het leven er hier eeuwenlang toeging. Hoe de regenten bijeenkwamen in de prachtig en imposant ingerichte Regentenkamer. Hoe hier ook al eeuwenlang wordt gespeeld op de –overdekte- kolfbaan: een echt Oud-Hollandse sport. Sinds de middeleeuwen waren er in de steden en daarbuiten in bijna elke herberg dergelijke kolfbanen te vinden. Nu nog spelen de ‘broeders van het Sint Eloyen Gildt’ hier hun wedstrijden, leggen kaart (schutjassen) of drinken er hun wijntje. Combinaties van deze bezigheden zijn natuurlijk mogelijk ;-)) Daarnaast hebben zij ook heden ten dage nog een charitatieve taak: steun aan de zwakkeren in de samenleving.
Opleiding tot smid
Een van de belangrijke taken van het Smeden Gilde was vanouds het opleiden van smeden. Dat konden metaalsmeden zijn, goud- of zilversmeden, wapensmeden maar dus ook de tinnegieters. Wie het vak nog moest leren kwam meestal twee jaar in dienst als leerknaap bij een patroon. Daarvoor betaalde de leerknaap leergeld aan het gilde. Het aantal leerknapen per patroon was beperkt: men bewaakte een zorgvuldige opleiding. Na de leertijd werd je ‘gezel’: geschoold arbeider. De gezellen mochten hun diensten dan ook elders aanbieden. Vaak gingen zij zelfs ver weg, om eerst de vakbekwaamheid te vergroten en dan pas terug te keren naar Utrecht.
Als gezel had je ook stemrecht en werden samen met de andere gildeleden de ‘oudermannen’ voor de stadsraad gekozen. Bovendien kregen zij het recht een wapen te dragen en de plicht om de stad tegen aanvallen te verdedigen. In Utrecht lag hun werkterrein –heel toepasselijk- bij de Smedetoren.
Het Meesterstuk
Een gezel mocht zijn opleiding als voltooid beschouwen, nadat hij een proeve van bekwaamheid had getoond: het zogenoemde Meesterstuk. Als hij ook nog voldoende kapitaal had vergaard, vestigde hij zich als zelfstandig ambachtsman. Vervolgens werd hij Gildebroeder van het Smeden Gilde.
Een van de meesterstukken die in het pand van het Sint Eloyen Gildt bewaard is gebleven is een paardenbit: een ‘tres’. “Gemaakt door de stangenmaker Anthony Mijnders in 1767”, stond er als informatie bij. Een meesterstuk van Anthony Mijnders?? Mijn hart maakte een licht sprongetje: die naam ken ik! Dat zou een voorouder van mij kunnen zijn, dacht ik meteen voorzichtig. Via de lijn van mijn moeder.
Jawel: Anthony Mijnders, gehuwd met Mechteld van Leeck
Thuis meteen nagekeken in mijn stamboomgegevens. En jawel: mijn grootmoeder –getrouwd met Vernes- was Maria Johanna Mijnders. Via haar vader, grootvader, overgrootvader en betovergrootvader (Theodorus Mijnders) kom ik bij zijn vader: de bewuste Anthony Mijnders. Hoe bijzonder kan zo’n bezoek aan een –voor mij tot dan toe volledig onbekend pand- worden!
leuk en interessant verhaal Leon!
Dank jullie wel… Verrassingen bij het onderzoek blijven altijd leuk!